Met een verlaten blik staarde Resi naar de villa, ooit zo mooi, zo heerlijk om te zijn. Met de geuren van bloemen, appel bomen, een grote treurwilg aan het kleine vijvertje achter. Nu allemaal zo dor, en oud, grijs en geel, kil. Zijn handen hingen slapjes langs zijn lichaam. Hij snoof de lucht op, de lucht van verderf. Zijn onderlip trilde, was dit alles wat over was? Dit ellendige krot? Hij vormde met zijn lippen de worden 'verdomme.' Verdomme, dat dit zo was. Dat dit alles was wat over was. Van wat ooit zo mooi was. Hij deed wat stappen richting de ramen van het huis, en trok aan het hout. Dat meteen meegaf. Hij bekeek de donkere kamer, en wurmde zijn hand door het gat heen. Hij begon nog meer hout ervan af te trekken, totdat hij door het raam kon kijken, naar de kamer. Ooit de gezellige bij-keuken.